Wat vooraf ging:

 

Bas is weggelopen. Samen met Boris is hij op weg naar zijn penvriendinnetje dat op Terschelling woont. In Harlingen stapt hij bij het verkeerde station uit de trein en mist daardoor de boot. Maar om tien voor acht gaat er nog een, hoort hij aan het loket. Dat wordt dus uren wachten. Hij besluit wat te gaan drinken in een café bij de haven.

 

 

Verveeld staart Bas naar buiten. Zijn cola is allang op en Boris slaapt. In de spiegeling van de ruit ziet hij hoe de vrouw achter de kassa nieuwsgierig naar hem zit te kijken. Bas voelt zich niet op zijn gemak. Hij besluit dan ook om op te stappen, maar eerst wil hij nog even naar de wc. In de hoek heeft hij een bordje gezien met TOILET erop. Bas bukt zich en maakt Boris’ riem vast aan de tafelpoot. ‘Jij moet even hier blijven,’ zegt hij zacht. ‘Baasje moet plassen.’ Boris kijkt hem gespannen na. Als Bas het restaurant weer in komt, ziet hij hoe Boris overeind springt. ‘Wacht!’ roept hij streng, maar het is al te laat. Boris komt op hem toegestormd. De houten tafel waar hij aan zit vastgebonden, slaat met een klap tegen de vloer. Het colaglas valt aan scherven. De stalen asbak tolt met een oorverdovend lawaai in het rond. Boris springt geschrokken opzij. Twee stoelen vallen om. Dan begint hij te rennen, de tafel achter zich aan slepend. Hij laat een spoor van vallende stoelen achter zich. Ook al duurt het maar een paar seconden voordat Bas hem te pakken heeft, de ravage is er niet minder om.

    De man van de broodjes komt aangerend. ‘Wat gebeurt hier?’ roept hij.

    ‘Dat beest is gek geworden,’ roept de juffrouw vanachter haar kassa.

    ‘Ik... ik was alleen maar even naar de wc,’ hakkelt Bas.

    ‘En intussen breekt die hond van jou de tent af!’ schreeuwt de man van de broodjes. ‘Moet je die puinhoop zien! En wie moet die rommel weer opruimen, denk je?’ Dreigend komt hij op Bas af. Op dat moment begint Boris vervaarlijk te grommen. ‘Nog vals ook, hè?’ roept de man, maar hij doet toch een stap achteruit. ‘Maak nou maar dat je wegkomt voordat dat beest me aanvliegt.’

    Bas zegt niets meer. Hij maakt Boris los, pakt zijn rugzak en haast zich naar buiten. ‘Jij bent ook een mooie,’ moppert hij. ‘Word ik zomaar de straat op geschopt.’ Hij grinnikt. ‘Nou ja, het was er ook niet echt gezellig. Ik wilde toch al weg.’

Boris kijkt hem olijk aan.

    ‘Kom maar mee,’ zegt Bas. ‘We gaan aan het water zitten. Lekker een boterhammetje eten.’ Met zijn rug tegen een bolder geleund, haalt hij zijn pakje brood te voorschijn. Boris volgt scherp al zijn bewegingen. ‘Ja, jij krijgt ook,’ lacht Bas. Hij trekt een dubbele boterham met kaas in tweeën. In één hap heeft Boris zijn helft naar binnen geslokt. Terwijl Bas de andere helft opeet, kijkt hij peinzend uit over het water. Opeens bedenkt hij dat dit wel eens zijn avondeten zou kunnen zijn. Bij Marije hebben ze natuurlijk allang gegeten als hij daar aankomt. Hij haalt de zak met hondenbrokken te voorschijn. Boris heeft honger, want hij blijft eten. ‘Zo is het wel genoeg,’ zegt Bas ten slotte. Terwijl hij de rest van zijn boterhammen opeet, voelt hij hoe de kou langzaam in zijn benen naar boven kruipt. Maar niet alleen het beton is koud, ook de kille wind die over het water waait, lijkt dwars door zijn kleren te gaan. Tot overmaat van ramp begint het ook nog te regenen. Eerst zachtjes, maar van lieverlee steeds harder. Als hij hier blijft zitten totdat hij de boot op kan, is hij doornat. Bas krabbelt overeind en zet zijn kraag op. Zoekend kijkt hij om zich heen. Op dit deel van de kade is nergens een beschut plekje te bekennen en terug naar het café durft hij niet. Dan maar het stadje in. Daar is misschien een plekje te vinden waar hij kan schuilen. Met Boris op zijn hielen loopt hij op een sukkeldrafje in de richting van de huizen. Het begint steeds harder te regenen. Van de klep van zijn petje loopt een kil straaltje water zijn nek in. Als hij niet snel iets vindt, is hij doorweekt. Opeens ziet hij een garagedeur openstaan. Bas rent erheen. Hijgend staat hij even later binnen. Boris schudt zich uit. De garage is leeg op een oude matras na. Het ruikt naar schimmel. Kleumend gaat Bas erop zitten. ‘Nou, gezellig is anders,’ zegt hij. ‘Als we die boot niet hadden gemist, waren we nu op Terschelling geweest.’

Boris gaat er ook maar bij zitten.

    Een koude windvlaag slaat naar binnen en blaast druppels in Bas’ gezicht. Even weifelt hij, dan staat hij op. Zo geluidloos mogelijk trekt hij de kanteldeur omlaag. Met een scherpe klik valt hij in het slot. Het is meteen donker. Alleen onder de deur valt een smalle streep licht naar binnen. Als zijn ogen gewend zijn aan het halfduister, ziet hij dat Boris op het matras is gaan liggen. ‘Wel ja, jij doet maar. Heb je dat wel gevraagd?’

    Boris zwaait even met zijn staart.

    ‘Zeg, schuif eens een eindje op.’ Bas duwt Boris opzij en gaat naast hem zitten. Hij luistert naar de regen die op het platte dak klettert. Gelukkig is het hier droog. Hij rilt. Plotseling valt zijn oog op zijn slaapzak. Hij maakt hem los en slaat hem om zich heen. Het duurt lang voordat hij een beetje warm begint te worden. Alleen zijn voeten zijn nog ijskoud. Boris slaapt. Hij droomt. Zijn poten bewegen, alsof hij rent. Kon ik zelf ook maar gaan slapen, denkt Bas. Maar hij moet wakker blijven. Hij moet op tijd bij de boot zijn. Natuurlijk kan hij wel even gaan liggen. Voorzichtig, om de hond niet wakker te maken, kruipt Bas naast hem. Zijn oogleden zijn zwaar als lood. Als hij ze nu eens even dichtdeed... Heel even maar.

 

      Flessenpost

    

Terug naar

 9+ pagina

Terug naar beginpagina