Wat vooraf ging: Tims vriendje Niels gaat emigreren naar Australië. Tim vindt dat heel erg. Hij zint op een manier om met Niels mee te kunnen gaan.

 

Even later komt Tim hijgend bij het postkantoor aan. De deur gaat vanzelf open. Tim sleept de doos naar binnen. Het is druk, maar de mensen stappen opzij om hem door te laten. Dan staat hij voor de balie. De juffrouw die erachter staat, buigt zich er verbaasd overheen. ‘Wat een mooie doos heb je daar,’ zegt ze.

Tim knikt trots.

‘Wat ben je daarmee van plan?’ vraagt ze verder.

‘Versturen,’ antwoordt Tim. ‘Naar mijn vriendje in Australië.’

‘Wat zit erin?’

‘Niets nog.’ Tim trekt een klep open en laat zien dat de doos leeg is.

‘Wat wil je er dan in stoppen?’ vraagt de juffrouw.

‘Mezelf. Kijk. Zo.’ Tim klimt in de doos en gaat er op zijn zij in liggen, net als thuis. ‘Als u nu de doos dichtmaakt en er postzegels opplakt, dan kan ik morgen misschien al bij Niels zijn.’

Een paar mensen lachen. Tim komt overeind en kijkt boos naar hen.

‘Jij bent een echte grappenmaker,’ zegt de juffrouw achter de balie. Ze probeert haar lachen in te houden.

‘Ik maak geen grapje,’ zegt Tim verontwaardigd. ‘Ik wil naar Niels toe.’

‘Maar zo kan dat niet,’ zegt de juffrouw opeens ernstig. ‘Mensen gaan met een vliegtuig.’

Tim stapt uit de doos. ‘Een vliegtuig is veel te duur,’ gaat hij ertegenin. ‘Daarom wil ik als pakje verstuurd worden. Ik heb het geld voor de postzegels bij me.’ Hij haalt de munten en bankbiljetten uit zijn zak en legt ze op de balie.

De juffrouw schudt haar hoofd. ‘Het kan echt niet,’ zegt ze. ‘We mogen geen kinderen in een doos versturen.’

‘Ja, maar het is een hele sterke doos.’

‘Toch mag het niet. Het is verboden.’

Dan pas dringt het tot Tim door dat zijn plannetje niet doorgaat. Zijn onderlip begint te trillen. Hij had het allemaal zo goed uitgedacht. Hij had de doos zo mooi versierd. Opeens beginnen de tranen over zijn wangen te rollen. De juffrouw komt vanachter de balie te voorschijn en slaat een arm om hem heen. ‘Hoe heet je?’ vraagt ze.

‘Tim,’ snikt Tim.

‘En waar woon je?’

Tim is zo ontdaan dat hij het helemaal vergeten is. Maar opeens weet hij het weer. ‘Hier vlakbij,’ zegt hij, ‘in de Acaciastraat.’

‘Welk nummer?’ vraagt de juffrouw verder.

‘Twaalf.’ Opeens begint Tim luidkeels te huilen.

‘Kom maar even mee achter de balie,’ zegt de juffrouw. Ze pakt hem bij zijn hand. Snikkend laat hij zich door haar meenemen. Hij wordt op een stoel met wieltjes gezet. Maar hij is zo verdrietig dat hij het niet eens merkt. Hij kan alleen maar denken: ik zie Niels nooit meer, ik zie Niels nooit meer.

Uit het verhaal: Ik wil naar Niels toe.

Greet Beukenkamp

Tekeningen: Dagmar Stam

Terug naar beginpagina

Terug naar

8+ pagina